Veelgestelde vragen

Stikstof is een gas dat overal om ons heen is. De natuur kan niet zonder en wij ook niet. Samen met zuurstof of waterstof wordt stikstof omgezet in stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3). Dan wordt het reactieve stikstof. Ook dat is onmisbaar voor alle vormen van leven op aarde. Maar te veel stikstof is schadelijk voor mens en milieu. Vooral het verkeer en de industrie zorgen voor uitstoot van stikstofoxiden. Ammoniak komt vooral vrij in de veehouderij, door mest en kunstmest. 

De neerslag van stikstof via stikstofoxiden en ammoniak zorgt ervoor dat de bodem rijk wordt aan voedingsstoffen. Dat is vooral in natuurgebieden een probleem. Zeldzame planten die het juist goed doen op voedselarme grond, verdwijnen daardoor. De uitstoot van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) kan na neerslag ook leiden tot verzuring van de bodem. 

Daarnaast hebben sommige stikstofverbindingen invloed op onze gezondheid. Het verminderen van stikstofuitstoot is daarom essentieel voor onze natuur en onze gezondheid.  

Als er te veel stikstof in de natuur komt, verzuurt de bodem. Stikstof krijgt de overhand, waardoor voedingsstoffen als calcium (kalk), magnesium en kalium uit de bodem wegspoelen. Daar kunnen bepaalde planten niet tegen en die sterven af. Ook krijgen zeldzame plantensoorten, zoals heide, het moeilijk. Hierdoor ontstaat een monocultuur aan planten. Teveel van hetzelfde dus. 

Sommige natuurgebieden kunnen daardoor compleet veranderen. Want met de zeldzame planten, verdwijnen ook dieren die daarvan leven. Zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer belangrijk zijn voor de bestuiving van onze gewassen en onze voedselproductie. 

Het stikstofprobleem in Nederland is niet nieuw. De uitstoot is hier veel hoger dan in de meeste andere Europese landen, vanwege de grote hoeveelheid vee op een beperkt aantal kilometers. Al decennia wordt er daarom geprobeerd om de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak te beperken, om zo de natuur te beschermen. Deels is dat gelukt: de neerslag is afgenomen. Toch is die nog altijd te hoog, waardoor de kwaliteit van de natuur achteruitgaat.  

  • In 2015 werd een oplossing bedacht: het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Er werd geld vrijgemaakt om herstelwerkzaamheden uit te voeren in stikstofgevoelige natuurgebieden. Tegelijkertijd moest dit beleid ruimte geven aan ondernemers. Wie een weg wilde aanleggen of meer koeien wilde houden, kreeg via een zogenaamde PAS-melding toestemming. De compensatie voor de natuur kwam later.  
  • In 2019 oordeelde de Raad van State dat het systeem niet meer gebruikt mocht worden, omdat de natuur nog altijd achteruitgaat. Sindsdien moet eerst bewezen worden dat nieuwe ontwikkelingen geen extra stikstofneerslag veroorzaken in Natura 2000-gebieden. Voortaan hebben projecten waarvoor onder het PAS geen vergunning nodig was, toch een vergunning nodig. Hierdoor is het lastig om te bouwen in Nederland. 

Te veel stikstof heeft ook een nadelige invloed op onze gezondheid via de verontreiniging van de lucht en het grond- en oppervlaktewater. Ammoniak en stikstofoxide reageren in de lucht en vormen fijnstof. Bovendien draagt stikstofoxide bij aan de vorming van ozon, een schadelijk bestanddeel van luchtverontreiniging. Zowel fijnstof als ozon vergroten de kans op luchtwegaandoeningen.  

We willen allemaal een goede toekomst. Voor onszelf, onze kinderen, de mensen om ons heen, onze bedrijven en onze aarde. Dat kan alleen als de plek waar we leven schoon en gezond is. De draagkracht van onze natuur en ons water- en bodemsysteem wordt op veel plekken overschreden. Dat is bijvoorbeeld te merken aan stervende eikenbomen in het bos, monotoon grasland en heiden met een enorm gebrek aan insecten.  

De natuur levert veel belangrijke zaken waar we als mensen van afhankelijk zijn:  

  • Groen en natuur zijn belangrijk voor de gezondheid van mensen om te ontspannen, te spelen, te sporten, te wandelen en te genieten. 
  • Natuurlijke en gevarieerde aanleg van gebieden zorgt voor een beter capaciteit om de extremen van de klimaatverandering (stortbuien, droogte) op te vangen. 
  • Als er veel soorten verdwijnen, krijg je vaak een overheersing van een of enkele (dier)soorten of een grote woekering planten. Die zijn vervolgens weer veel vatbaarder voor ziektes en zo wordt het systeem steeds ketsbaarder.
  • De natuur bestaat uit een heel gevarieerd en complex systeem van allerlei verschillende beesten en beestjes (van klein tot zeer klein; van insect tot onzichtbare schimmels) en nog veel meer soorten planten en struiken die allemaal van elkaar afhankelijk zijn. Als er onderdelen uit verdwijnen, merk je dat niet direct. Maar als er steeds meer onderdelen uit verdwijnen, wordt het systeem steeds kwetsbaarder en kan het op den duur helemaal omvallen.
  • Voedingstoffen voor landbouwgewassen, maar ook voor het functioneren van de landbouw: zonder bijen geen fruit en zonder regenwormen en schimmels geen vruchtbare bodem voor gras en gewassen; 
  • Basisgrondstoffen voor nieuwe medicijnen; 
  • Natuurlijke materialen (bijv. waterplanten en insecten) om ons oppervlaktewater zo schoon en gezond mogelijk te houden en om ons drinkwater te zuiveren, maar ook bacteriën en andere kleine beestjes die ons afvalwater weer zuiveren.  

De stikstofproblematiek speelt in veel meer landen in Europa. Maar in Nederland is de situatie wel anders dan in andere landen. In Nederland is er een grote hoeveelheid vee op een beperkt aantal kilometers, samen met veel bedrijvigheid en verkeer. Dit alles ligt dicht bij kwetsbare natuurgebieden. Ook Brabant kent een hoge veedichtheid, veel bedrijvigheid en verkeer te midden van een groot aantal waardevolle natuurgebieden.  

In Duitsland liggen stikstofbronnen en natuurgebieden verder uit elkaar. De staat van de Nederlandse natuurgebieden is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers staat Nederland op dat gebied vrijwel onderaan de Europese lijst, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat. Duitsland kan daardoor ruimere regels hanteren. 

In België - en dan met name in Vlaanderen - is de situatie vergelijkbaar met Nederland. Ook daar neemt de regering ingrijpende maatregelen.

Het stikstofprobleem heeft niet één oorzaak. Er is ook niet één oplossing. Een groot deel van de stikstofneerslag in Nederland komt uit de landbouw en uit het buitenland. De rest van de neerslag komt uit huishoudens, verkeer, scheepvaart, industrie, bouw, energiesector en afvalverwerking.  

In Brabant zijn de landbouw en het buitenland de belangrijkste bronnen van stikstofneerslag, gevolgd door wegverkeer en consumenten. De stikstofneerslag uit het buitenland is afkomstig van onder meer de landbouw uit Vlaanderen, de Antwerpse haven en het Ruhrgebied in Duitsland. Overigens is Nederland ook een belangrijke veroorzaker van stikstofneerslag in onze buurlanden.  

De urgentie van de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS) 2.0 komt doordat er minder stikstofneerslag en uitstoot nodig is voor natuurkwaliteit. De BOS 2.0 zet in op het verminderen van stikstof. Minder stikstof versterkt de stikstofgevoelige natuur. De natuur hoeft dan niet meer zo streng beschermd te worden en vergunningverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen wordt weer mogelijk. 

De stikstofproblematiek staat de ontwikkeling van Brabant in de weg. We zijn een provincie met veel inwoners, bedrijvigheid, verkeersbewegingen én de hoogste veedichtheid van Nederland. Tegelijk koesteren we een rijke Brabantse natuur. Natuur waarin de biodiversiteit onder druk staat, onder invloed van stikstofneerslag en verdroging. Maar liefst 17 van de 21 beschermde Natura 2000-gebieden in Brabant zijn overbelast door stikstof. 

In de BOS 2.0 staan maatregelen die stikstofuitstoot verminderen voor landbouw, industrie en verkeer en vervoer. Een breed palet aan maatregelen, waarbij alle sectoren een evenredige bijdrage leveren. We richten ons vooral op maatregelen waar we vanuit Brabant invloed op hebben en brengen ook het effect van Rijksmaatregelen in Brabant in beeld. 

De maatregelen bestaan uit een generiek maatregelenpakket voor Brabant. Dan gaat het om maatregelen die voor de hele provincie gelden. Dat is het eerste waar we aan werken. Daarna volgt er een gebiedsaanpak per stikstofgevoelig natura-2000 gebied; een specifieke aanpak die past bij de opgaven, dynamiek en het speelveld in dat gebied. En in de toekomst kijken we naar normen voor maximale uitstoot. 

We zetten in op een aanpak die juridisch houdbaar is om een toekomstige nieuwe impasse, bijvoorbeeld doordat de rechter de maatregelen niet goedkeurt, te voorkomen.  

De BOS geeft richting aan de provinciale uitvoering van maatregelen die de uitstoot van stikstof verminderen, omdat in de BOS staat welke aanpak we kiezen. Maar het is een gezamenlijke inspanning van de provincie, het Rijk en de betrokken sectoren en natuur- en milieuorganisaties om de maatregelen uit de BOS 2.0 uit te voeren en de stikstofproblematiek aan te pakken. 

De BOS 2.0 staat niet op zichzelf, maar is een belangrijk onderdeel van een geheel van beleid, maatregelen en inzet om ons aandeel in nationale en Brabantse ambities en doelen om de natuur te versterken en verbeteren te halen. De omgevingsvisie van de provincie en de beleidskaders, zoals het beleidskader Natuur, landbouw en Voedsel, Milieu en Economie, geven richting aan de BOS 2.0. 

De BOS 2.0 geeft zelf input aan het Brabant Programma Landelijk Gebied (BPLG) voor de aanpak van stikstof en voldoet aan de eisen die het Rijk de provincie stelt op basis van de Omgevingswet. De BOS 2.0 is ook een belangrijke pijler in de bredere strategie van het traject Brabant Openhouden. Met de sporen ‘Versterken (van de natuur), Verminderen (van de stikstofuitstoot) en Vooruitgaan (vergunningverlening weer op gang brengen)’ wil het provinciebestuur vergunningverlening weer mogelijk maken, zodat Brabant openblijft voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Vanuit de BOS leveren we een bijdrage door het Verminderen van de stikstofuitstoot. 

De groenblauwe gebiedsgerichte aanpak (GGA) levert een belangrijke bijdrage aan de BOS. Met de groenblauwe gebiedsgerichte aanpak werken we aan een transformatie naar een Brabants platteland waar bodem, water en lucht op orde zijn. Stikstofreductie is een belangrijke voorwaarde daarvoor. 

De uitvoering moet zo snel mogelijk beginnen. Sommige maatregelen zijn al in uitvoering en andere werken we zo snel mogelijk uit. De inzet is eerst gericht op maatregelen die voor de hele provincie gelden, zodat er een eerste grote hap wordt genomen uit de stikstofdeken die boven Brabant hangt. Daarna volgen specifieke maatregelen voor een gebied. De stikstofbelasting is zo groot dat we niet kunnen wachten. 

Het is niet mogelijk om een specifieke datum of tijdlijn te geven voor wanneer vergunningverlening weer mogelijk is en Brabant weer helemaal 'open' kan. Het traject 'Brabant Openhouden' is een proces dat afhankelijk is van vele factoren, waaronder het verminderen van stikstofuitstoot en -neerslag. De BOS geeft hiervoor de kaders en maatregelen, waardoor aanzienlijke stikstofvermindering mogelijk wordt. Vergunningverlening wordt weer mogelijk als we kunnen aantonen dat er voldoende natuurherstel is en de stikstofuitstoot voldoende verminderd is. 

De planning van de BOS 2.0 wordt momenteel aangepast. De besluitvorming over de BOS 2.0 schuift een paar maanden naar achteren in 2024. Het Hoofdlijnenakkoord en het verdwijnen van het Transitiefonds hebben invloed op de beoogde aanpak in de BOS 2.0. Het Transitiefonds was een begrotingsfonds vanuit het Rijk voor de provincies om maatregelen te betalen die nodig zijn om de stikstofbelasting van de natuur en de uitstoot van broeikasgassen door landbouw en landgebruik te verminderen.  

De uitvoering van de BOS 2.0 start zo snel mogelijk na vaststelling door Gedeputeerde Staten. De BOS 2.0 is een meerjarige programmering die loopt tot en met 2027. Maar het zal dan nog niet afgerond zijn. 

Uit het Hoofdlijnenakkoord blijkt dat het Transitiefonds in de huidige vorm er niet komt Dat betekent dat we de financiële onderbouwing van de aanpak in de BOS moeten heroverwegen. Dat doen we de komende periode. We kijken welke andere financiële mogelijkheden er zijn, welke slimme ‘meekoppelkansen’ met andere maatregelen en trajecten we kunnen maken en wat het betekent voor het soort maatregelen dat we inzetten (stimulerend versus meer normerend). 

In het hoofdlijnenakkoord staan voornemens die belangrijk zijn voor het stikstofdossier, zoals de aankondiging van middelen voor innovatie en opkoop – in plaats van een Transitiefonds en het aanpassen van de Nitraatrichtlijn (nieuw derogatiebesluit). Deze plannen moeten nog uitgewerkt worden, maar hebben zeker effect op de stikstofaanpak in de BOS 2.0. Die uitwerking moet meer duidelijkheid geven over wat het akkoord betekent voor de doelen in de BOS. 

Capaciteit en middelen zijn niet onbeperkt. We zetten de capaciteit en middelen die we hebben daarom slim in. Aan de hand van nog te bepalen criteria maken we een afwegingskader, dat moet helpen bij het maken van keuzes welke inzet in welk gebied het beste past. 

We zijn klaar als stikstofneerslag niet meer de meest klemmende randvoorwaarde is voor natuurkwaliteit en vergunningverlening weer (gewoon) mogelijk is. Wat dit in de tijd betekent, kunnen we nog niet in schatten. Onze plannen zijn eerst voor de korte termijn. Plannen voor de toekomst worden de komende periode verder uitgewerkt. 

We vragen de sectoren mee te denken en om met innovatieve oplossingen te komen om stikstof te reduceren. Natuurlijk moeten die ook passen bij de ontwikkeling van die sectoren. Zo is er in veel sectoren synergie met de klimaatopgave en de energietransitie. Slimme -misschien vanuit een andere verplichting ook noodzakelijke- maatregelen zien we als een ‘win win'. We stimuleren dat en proberen bedrijven hiertoe te verleiden. Het doel is om een maatschappelijk gedragen aanpak te ontwikkelen die juridisch houdbaar is en ruimte biedt aan toekomstige ontwikkelingen. 

De provincie heeft verschillende rollen van stimuleren tot aanjagen en van toezien tot handhaven. We blijven in gesprek met onze partners om vooral samen naar meer maatregelen en oplossingen en innovaties te zoeken.  

De provincie is verantwoordelijk voor het ontwikkelen én zorgdragen voor het uitvoeren van een robuust pakket aan maatregelen om deze vermindering te bereiken. 

We vinden het belangrijk dat onze aanpak in de praktijk echt bijdraagt aan het verminderen van stikstof. Daarom hebben we een consortium (verschillende onderzoeksbureaus samen) laten uitrekenen wat het verwachte effect is van de maatregelen in de BOS 2.0. Daarbij is ook gekeken naar het effect van maatregelen onderling. Deze resultaten ondersteunen ons bij het maken van keuzes voor in te zetten maatregelen. 

Een groot verschil met de BOS 1 is dat we nu zorgen voor duidelijke cijfers en kaders, zodat de maatregelen juridisch mogen en kunnen, geborgd en houdbaar zijn. Dat zijn belangrijke voorwaarden voor maatregelen. Daarnaast worden gebiedsplannen en normen voor uitstoot nog verder uitgewerkt in de komende periode. Dit houdt in dat de maatregelen zijn bekeken en doorgerekend op verwacht effect.  

Er zijn aanvullende maatregelen voor nu en voor later. Een nadere uitwerking van de gebiedsaanpak geeft de uitvoering, aanvullend op de bestaande maatregelen, de mogelijkheid om gebiedsgericht nog minder stikstofneerslag te realiseren. En in de toekomst willen we een uitwerking van normen voor de uitstoot van stikstof voor de sectoren. Ook gebieden krijgen normen voor stikstofuitstoot opgelegd. 

Een ander belangrijk verschil is dat we in de BOS 2.0 specifiek kijken naar onze eigen beïnvloedingsmogelijkheden: minder uitstoot van Brabantse bronnen.  

In de periode van BOS 1 is vooral ingezet op bestaande en al genomen maatregelen en projecten, waarbij Brabant onder andere een maatregel voor stallenuitstoot invoerde boven op de algemene maatregelen vanuit het Rijk. De resultaten zien van deze maatregelen, dat volgt nog, omdat de maatregelen veel tijd kosten om in uitvoering genomen te worden. Als de maatregel een onderzoek vereiste, dan is dat onderzoek uitgevoerd.  

In de gebiedsaanpak kijken we welke maatregelen goede aanvullende maatregelen zijn op het slim inzetten van algemene maatregelen, die het meest stikstofeffect hebben in dat N2000-gebied, specifiek gericht op dat gebied dus. De herkomst van stikstofneerslag kan per N2000-gebied verschillen, waardoor er verschillende accenten en gerichte maatregelen genomen kunnen worden.  

In de gebiedsaanpak stikstof stellen we kaders en werken we een analyse en werkproces uit, op basis waarvan gerichte maatregelen genomen kunnen worden. Het goed beschrijven, inpassen en uitvoeren van deze maatregelen doen we samen met onze gebiedspartners. Dat kan worden ingevuld langs 3 lijnen: via de gebiedsprocessen, vanuit de provincie voor 1 gebied en via pilots en faciliteren van proefprojecten. 

De grootste verschillen zijn dat de gebiedsaanpak Stikstof zich richt op alle N2000-gebieden die stikstofgevoelig zijn en de focus ligt op stikstofvermindering. De GGA richt zich op de gebieden met een complexe problematiek waar stikstof er één van is. In de GGA-processen wordt gezocht naar integrale oplossingen voor natuur, water, bodem en landbouw. Bij de GGA ligt de regie vooral in de gebieden zelf en bij alle gebiedspartners, bij stikstof ligt die bij de provincie. Ten slotte richt de gebiedsaanpak in de BOS zich op een evenredige bijdrage van alle sectoren. De maatregelen uit de gebiedsaanpak stikstof worden afgestemd met het betreffende GGA-proces. 

Waar mogelijk werken we al met normen voor uitstoot. Dit willen we nog verder uitwerken, want hier is zeker draagvlak voor bij de stikstofuitstoters, omdat dit meer initiatief bij de uitstoter zelf legt. Het is echter minder duidelijk qua verminderen en neerslag.  

Een belangrijke groep ondernemers in Nederland waar stikstofruimte voor nodig is, zijn de zogeheten PAS-melders en interimmers. Dit zijn bijvoorbeeld ondernemers die onder het Programma aanpak stikstof (PAS) zonder vergunning -alleen met een PAS-melding- hun bedrijfsactiviteit konden uitvoeren. De uitspraak van de Raad van State in 2019 maakte dat deze ondernemers toch een natuurvergunning nodig hebben. Alleen een PAS-melding was niet meer voldoende en de activiteiten werden met terugwerkende kracht illegaal verklaard. Nederland heeft ongeveer 2500 PAS-melders. In Brabant hebben 532 ondernemers een PAS-melding gedaan. De PAS-melders die zich niet hebben aangemeld voor legalisatie hebben bijvoorbeeld al een passende vergunning, of zijn al gestopt, waardoor legalisatie niet langer aan de orde is. 

De aanpak van PAS-melders is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Het Rijk heeft de ambitie om de PAS-melders te legaliseren wettelijk vastgelegd. De provincie is verantwoordelijk voor het checken van de PAS-meldingen en voor het verlenen van de vergunningen. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag (en neemt besluiten) als het gaat om de PAS-melders met een handhavingsverzoek. 

Een belangrijk instrument om stikstofruimte te reguleren is het systeem van doelenbanken. De doelenbank is een registratiesysteem om vrijgemaakte stikstofruimte in op te slaan. Deze stikstofbank kan, net als een ‘echte’ bank, ruimte uitgeven en opslaan. De bank kan gevuld worden met vrijgemaakte ruimte uit maatregelen. Het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) is een overkoepelend systeem waarin elke provincie een deel bezit. De provincie is zelf verantwoordelijk voor de vulling en uitgifte van stikstofruimte.  

Brabant heeft momenteel twee banken 1) Doelenbank voor Infrastructurele projecten en 2) Doelenbank Logistiekpark Moerdijk. Momenteel is het niet mogelijk om nieuwe vulling in de bank te zetten, omdat er geen stikstofruimte is.

De ambitie om de helft van het oppervlak in stikstofgevoelige Natura2000-gebieden onder de kritische waarde voor stikstofneerslag te krijgen is een stevige ambitie. Dit komt omdat een flink deel van de gebieden momenteel (fors) wordt overschreden en omdat we inderdaad slechts op een deel van de overbelasting direct invloed hebben. Toch vinden we het belangrijk om te werken aan een sterke, veerkrachtige natuur, zodat er weer meer ruimte komt voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Daar is een stevige stikstofvermindering voor nodig. Deze ambitie helpt een flinke stap te zetten. 

Bij het berekenen en modelleren worden allerlei data uit verschillende bronnen gebruikt. Niet alleen van het RIVM, maar ook van bijvoorbeeld het KNMI Koninklijk Meteorologisch Instituut, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS Centraal Bureau voor de Statistiek), Wageningen Universiteit (WUR Wageningen University & Research), het Planbureau voor de leefomgeving (PBL Planbureau voor de Leefomgeving) en TNO. Denk daarbij aan gegevens over de weersomstandigheden en landgebruik, de hoeveelheid auto’s, de uitstoot van stoffen per auto en gegevens over het aantal kilometers asfalt in Nederland. Het rekenmodel berekent met deze gegevens de concentraties en depositie in Nederland. 

De metingen die worden gedaan via de meetnetten worden gebruikt om te controleren of de berekeningen kloppen en om zo nodig correcties uit te voeren op de berekeningen. 

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) monitort de hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden in de lucht (concentratie) en de hoeveelheid van deze stoffen die op de grond terechtkomt (depositie). Dit doet het RIVM door de resultaten van metingen en modelberekeningen te combineren. Daarvoor zijn in heel Nederland meetpunten ingericht. Nederland heeft het grootste meetnetwerk voor luchtverontreiniging van Europa. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld op ruim 300 locaties de ammoniakconcentratie in natuurgebieden gemeten. 

In 2020 boog een adviescollege, onder leiding van prof. Dr. L. Hordijk, zich over welke verbeteringen mogelijk zijn bij het meten en berekenen van stikstof. Het Adviescollege geeft in haar adviezen ‘Niet uit de lucht gegrepen’ (maart 2020) en ‘Meer meten, robuuster rekenen’ (juni 2020) aan dat de gebruikte data, methoden en modellen van de onderzoekers voldoende tot goed zijn. De huidige wetenschappelijke aanpak voor het meten en berekenen van stikstofneerslag is geschikt. 

Het Adviescollege had wel een aantal aanbevelingen, waaronder het uitbreiden van het aantal metingen en meetpunten. Dat is inmiddels ook gebeurd. Een andere aanbeveling, om een maximale rekenafstand voor alle typen emissiebronnen te hanteren, is ook ingevoerd. Nu is de maximale rekenafstand voor stikstofdepositie 25 kilometer. Het rekeninstrument AERIUS is in januari 2022 hierop aangepast. 

Het is niet mogelijk om overal in Nederland te meten. Dat kost te veel geld en is praktisch onuitvoerbaar. Om toch een landelijk dekkend beeld te geven, en om trends en toekomstverwachtingen te kunnen maken, werkt het RIVM met rekenmodellen. Computers voeren berekeningen uit op basis van modellen. Met die resultaten ontstaat er wel een beeld voor heel Nederland. Die rekenmodellen gebruikt het RIVM ook om te berekenen hoe de concentratie en depositie van stikstof zich in de toekomst kan ontwikkelen. 

Cookie-instellingen