Veelgestelde vragen

Stikstof is overal om ons heen. Het is van zichzelf niet schadelijk voor de mens. En het is een belangrijke voedingstof voor planten. De neerslag van stikstof via stikstofoxiden en ammoniak zorgt ervoor dat de bodem rijk wordt aan voedingsstoffen. Dat is vooral in natuurgebieden een probleem. Zeldzame planten die goed groeien en bloeien op voedselarme grond, verdwijnen daardoor. De uitstoot van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) kan na neerslag ook leiden tot verzuring van de bodem. 

Daarnaast hebben sommige stikstofverbindingen invloed op onze gezondheid. Het verminderen van stikstofuitstoot is daarom essentieel voor onze natuur en onze gezondheid.  

Als er te veel stikstof in de natuur komt, verzuurt de bodem. Stikstof krijgt de overhand, waardoor voedingsstoffen als calcium (kalk), magnesium en kalium uit de bodem wegspoelen. Daar kunnen bepaalde planten niet tegen en die sterven af. Ook krijgen zeldzame plantensoorten, zoals heide, het moeilijk. Hierdoor ontstaat een monocultuur aan planten. Teveel van hetzelfde dus. 

Sommige natuurgebieden kunnen daardoor compleet veranderen. Want met de zeldzame planten, verdwijnen ook dieren die daarvan leven. Zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer belangrijk zijn voor de bestuiving van onze gewassen en onze voedselproductie. 

Het stikstofprobleem in Nederland is niet nieuw. De uitstoot is hier veel hoger dan in de meeste andere Europese landen, vanwege de grote hoeveelheid vee op een beperkt aantal kilometers. Al decennia wordt er daarom geprobeerd om de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak te beperken, om zo de natuur te beschermen. Deels is dat gelukt: de neerslag is afgenomen. Toch is die nog altijd te hoog, waardoor de kwaliteit van de natuur achteruitgaat.  

  • In 2015 werd een oplossing bedacht: het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Er werd geld vrijgemaakt om herstelwerkzaamheden uit te voeren in stikstofgevoelige natuurgebieden. Tegelijkertijd moest dit beleid ruimte geven aan ondernemers. Wie een weg wilde aanleggen of meer koeien wilde houden, kreeg via een zogenaamde PAS-melding toestemming. De compensatie voor de natuur kwam later.  
  • In 2019 oordeelde de Raad van State dat het systeem niet meer gebruikt mocht worden, omdat de natuur nog altijd achteruitgaat. Sindsdien moet eerst bewezen worden dat nieuwe ontwikkelingen geen extra stikstofneerslag veroorzaken in Natura 2000-gebieden. Voortaan hebben projecten waarvoor onder het PAS geen vergunning nodig was, toch een vergunning nodig. Hierdoor is het lastig om te bouwen in Nederland. 

Te veel stikstof heeft ook een nadelige invloed op onze gezondheid via de verontreiniging van de lucht en het grond- en oppervlaktewater. Ammoniak en stikstofoxide reageren in de lucht en vormen fijnstof. Bovendien draagt stikstofoxide bij aan de vorming van ozon, een schadelijk bestanddeel van luchtverontreiniging. Zowel fijnstof als ozon vergroten de kans op luchtwegaandoeningen.  

We willen allemaal een goede toekomst. Voor onszelf, onze kinderen, de mensen om ons heen, onze bedrijven en onze aarde. Dat kan alleen als de plek waar we leven schoon en gezond is. De draagkracht van onze natuur en ons water- en bodemsysteem wordt op veel plekken overschreden. Dat is bijvoorbeeld te merken aan stervende eikenbomen in het bos, monotoon grasland en heiden met een enorm gebrek aan insecten.  

De natuur levert veel belangrijke zaken waar we als mensen van afhankelijk zijn:  

  • Groen en natuur zijn belangrijk voor de gezondheid van mensen om te ontspannen, te spelen, te sporten, te wandelen en te genieten. 
  • Natuurlijke en gevarieerde aanleg van gebieden zorgt voor een beter capaciteit om de extremen van de klimaatverandering (stortbuien, droogte) op te vangen. 
  • Als er veel soorten verdwijnen, krijg je vaak een overheersing van een of enkele (dier)soorten of een grote woekering planten. Die zijn vervolgens weer veel vatbaarder voor ziektes en zo wordt het systeem steeds ketsbaarder.
  • De natuur bestaat uit een heel gevarieerd en complex systeem van allerlei verschillende beesten en beestjes (van klein tot zeer klein; van insect tot onzichtbare schimmels) en nog veel meer soorten planten en struiken die allemaal van elkaar afhankelijk zijn. Als er onderdelen uit verdwijnen, merk je dat niet direct. Maar als er steeds meer onderdelen uit verdwijnen, wordt het systeem steeds kwetsbaarder en kan het op den duur helemaal omvallen.
  • Voedingstoffen voor landbouwgewassen, maar ook voor het functioneren van de landbouw: zonder bijen geen fruit en zonder regenwormen en schimmels geen vruchtbare bodem voor gras en gewassen; 
  • Basisgrondstoffen voor nieuwe medicijnen; 
  • Natuurlijke materialen (bijv. waterplanten en insecten) om ons oppervlaktewater zo schoon en gezond mogelijk te houden en om ons drinkwater te zuiveren, maar ook bacteriën en andere kleine beestjes die ons afvalwater weer zuiveren.  

De stikstofproblematiek speelt in veel meer landen in Europa. Maar in Nederland is de situatie wel anders dan in andere landen. In Nederland is er een grote hoeveelheid vee op een beperkt aantal kilometers, samen met veel bedrijvigheid en verkeer. Dit alles ligt dicht bij kwetsbare natuurgebieden. Ook Brabant kent een hoge veedichtheid, veel bedrijvigheid en verkeer te midden van een groot aantal waardevolle natuurgebieden.  

In Duitsland liggen stikstofbronnen en natuurgebieden verder uit elkaar. De staat van de Nederlandse natuurgebieden is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers staat Nederland op dat gebied vrijwel onderaan de Europese lijst, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat. Duitsland kan daardoor ruimere regels hanteren. 

In België - en dan met name in Vlaanderen - is de situatie vergelijkbaar met Nederland. Ook daar neemt de regering ingrijpende maatregelen.

Het stikstofprobleem heeft niet één oorzaak. Er is ook niet één oplossing. Een groot deel van de stikstofneerslag in Nederland komt uit de landbouw en uit het buitenland. De rest van de neerslag komt uit huishoudens, verkeer, scheepvaart, industrie, bouw, energiesector en afvalverwerking.  

In Brabant zijn de landbouw en het buitenland de belangrijkste bronnen van stikstofneerslag, gevolgd door wegverkeer en consumenten. De stikstofneerslag uit het buitenland is afkomstig van onder meer de landbouw uit Vlaanderen, de Antwerpse haven en het Ruhrgebied in Duitsland. Overigens is Nederland ook een belangrijke veroorzaker van stikstofneerslag in onze buurlanden.  

De urgentie van de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS) 2.0 komt door het feit dat er te veel stikstofuitstoot en -neerslag is om de instandhouding van beschermde natuur te bereiken én daarmee omdat we Brabant open willen houden voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. De BOS 2.0 zet in op het verminderen van stikstof. Minder stikstof is voor een deel van de natuur nodig om verdere achteruitgang te voorkomen en instandhouding van deze beschermde manier te bereiken. Vergunningverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen is dan op termijn weer mogelijk. De stikstofproblematiek staat de ontwikkeling van Brabant in de weg. We zijn een provincie met veel inwoners, bedrijvigheid, verkeersbewegingen én de hoogste veedichtheid van Nederland. Tegelijk koesteren we een rijke Brabantse natuur. Natuur waarin de biodiversiteit onder druk staat, onder invloed van stikstofneerslag en verdroging. 17 van de 21 beschermde Natura 2000-gebieden in Brabant betreffende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. . 

In de BOS 2.0 staan maatregelen die stikstofuitstoot verminderen voor landbouw, industrie en verkeer en vervoer. Een breed palet aan maatregelen, waarbij alle sectoren een evenredige bijdrage leveren. We richten ons daarbij vooral op maatregelen waar we vanuit Brabant invloed op hebben en nemen ook het effect van Rijksmaatregelen in Brabant mee. 

De maatregelen bestaan uit een generiek maatregelenpakket voor Brabant. Dan gaat het om maatregelen die voor de hele provincie gelden. Daarnaast zijn er gebiedsdoelen opgesteld. Er zijn aanvullende maatregelen voorgesteld voor nu en voor later, zowel generiek als gebiedsgericht. En in de toekomst kijken we naar normen voor maximale uitstoot. 

We zetten in op een aanpak die juridisch houdbaar is om een toekomstige nieuwe impasse te voorkomen, bijvoorbeeld doordat de rechter de maatregelen onvoldoende effect vindt hebben om de natuur te beschermen.  

In de BOS 2.0 staat waar de provincie naartoe wil met de stikstofaanpak, welke aanpak ze kiest en welke maatregelen daarbij horen. Het is een gezamenlijke inspanning van onder andere de provincie, het Rijk en de betrokken sectoren en natuur- en milieuorganisaties om de maatregelen uit de BOS 2.0 uit te voeren en de stikstofproblematiek aan te pakken. 

De BOS 2.0 staat niet op zichzelf, maar is een belangrijk onderdeel van een geheel van provinciaal beleid, maatregelen en inzet. Met de BOS 2.0 leveren we ons aandeel op het gebied van stikstof voor het realiseren van de nationale en Brabantse ambities en doelen om de natuur in stand te houden. De omgevingsvisie van de provincie en de beleidskaders, zoals het beleidskader Natuur, Landbouw en Voedsel, Milieu en Economie, geven richting aan de BOS 2.0. 

Binnen de Aanpak Landelijk Gebied wordt de stikstofaanpak afgestemd met de opgaven voor andere doelen. We kijken zo integraal naar de doelen en stemmen onze aanpak daarop af. 

De BOS 2.0 is ook een belangrijke pijler in de strategie van het traject Brabant Openhouden. Met de sporen ‘Versterken (van de natuur), Verminderen (van de stikstofuitstoot) en Vooruitgaan (vergunningverlening weer op gang brengen)’ wil het provinciebestuur vergunningverlening weer mogelijk maken, zodat Brabant openblijft voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Vanuit de BOS 2.0 leveren we hier een bijdrage aan door het Verminderen van de stikstofuitstoot. Natuurherstel en hydrologische maatregelen leveren ook een belangrijke bijdrage. 

Sommige maatregelen zijn al in uitvoering en andere werken we zo snel mogelijk uit. De inzet is gericht op maatregelen die voor de hele provincie gelden, zodat er een grote hap wordt genomen uit de stikstofdeken die boven Brabant hangt. Tegelijkertijd werken we de specifieke maatregelen voor  gebieden uit, zodat de drukfactor stikstof ook op de meest kwetsbare delen van een N2000-gebied kleiner wordt. De stikstofbelasting is zo groot dat we dit probleem direct moetengrote noodzaak is om dit verder aan te pakken. 

De uitvoering van de BOS 2.0 start zo snel mogelijk na vaststelling door Gedeputeerde Staten. De BOS 2.0 is een meerjarige programmering dat loopt tot en met 2027, waarna deze tegen het licht gehouden wordt en zo nodig geactualiseerd wordt. De maatregelen worden regelmatig gemonitord, waarna  zo nodig bijgesteld of aangevuld wordt. 

Het is niet mogelijk om een specifieke datum of tijdlijn te geven voor wanneer vergunningverlening weer mogelijk is en Brabant weer helemaal 'open' kan. Het traject 'Brabant Openhouden' is een proces met een stappenplan dat afhankelijk is van vele factoren, waaronder het verminderen van stikstofuitstoot en -neerslag. De BOS 2.0 geeft hiervoor de kaders en maatregelen, waardoor aanzienlijke stikstofvermindering mogelijk wordt. Vergunningverlening wordt weer mogelijk als we kunnen aantonen dat er voldoende natuurherstel is en de stikstofneerslag voldoende verminderd wordt. Dit wordt onafhankelijk ecologisch getoetst met de herijking van de huidige natuurdoelanalyses. Waarschijnlijk gaan de gebieden niet allemaal tegelijk open, maar wordt er stapsgewijs per gebied gekeken wat er mogelijk is. 

We moeten eerst verslechtering van de kwetsbare natuur verder voorkomen en ervoor zorgen dat de instandhouding van beschermde natuur is bereikt. Een termijn is daar niet voor aan te geven. We richten ons eerst op de korte termijn. 

Een verschil met de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof 1.0 (BOS 1.0) is dat de maatregelen in de instrumentering en borging scherper zijn opgesteld. Ook zijn ze doorgerekend op effect en er wordt voor gezorgd dat ze goed gemonitord worden, zodat we het effect kunnen volgen en mogelijk kunnen bijstellen.  Daarnaast zijn er gebiedsdoelen opgesteld. Er zijn mogelijke aanvullende maatregelen voorgesteld voor nu en voor later. Een ander belangrijk verschil is dat we in de BOS 2.0 specifiek kijken naar onze eigen beïnvloedingsmogelijkheden: minder uitstoot van Brabantse bronnen.  

We vragen de sectoren mee te denken en werken met het uitvoeren van de maatregelen. We vragen hen om met extra innovatieve oplossingen te komen om stikstof te verminderen. Dat moet ook passen bij de ontwikkelingen van de sectoren en bedrijven. In veel sectoren spelen ook andere opgaven, zoals het verminderen van broeikasgassen en verduurzaming vanuit de energietransitie. Slimme -misschien vanuit een andere verplichting ook noodzakelijke- maatregelen die gecombineerd kunnen worden met de stikstofaanpak zien we als een ‘win-win'. We stimuleren dat en proberen bedrijven hiertoe te verleiden. Het doel is om een maatschappelijk gedragen aanpak te ontwikkelen die juridisch houdbaar is en ruimte biedt aan toekomstige ontwikkelingen. 

De provincie heeft verschillende rollen.  

De provincie is verantwoordelijk voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen voor de binnen de provincie gelegen N2000-gebieden. Dat betekent dat ze verantwoordelijk is voor het ontwikkelen én zorgdragen voor het uitvoeren van een robuust pakket aan maatregelen om natuurkwaliteit te borgen; in eerste instantie door verslechtering uit te sluiten.  

Vanuit de wet is de provincie daarom bevoegd voor vergunningverlening, toezicht en handhaving voor activiteiten die een verslechtering kunnen geven voor de N2000-gebieden. Daarnaast vervult de provincie een rol als gebiedsregisseur. Het gaat daarbij om de zorg voor een goede afstemming tussen verschillende overheden en het stimuleren en aanjagen van maatregelen. We blijven in gesprek met onze partners om vooral samen naar meer maatregelen en oplossingen en innovaties te zoeken.  

Wij hebben onze GGA-partners nodig in de stikstofaanpak voor het meedenken over en uitvoeren van maatregelen in en om de gebieden. Momenteel zijn de GGA-partners in 12 GGA-gebieden bezig met het opstellen van een eigen gebiedsspecifiek maatregelenpakket. Zij worden ondersteund door een onafhankelijk rekenconsortium. Deze gebiedsspecifieke maatregelen moeten bijdragen aan het doelbereik in de Natura 2000-gebieden. 

We vinden het belangrijk dat onze aanpak in de praktijk echt bijdraagt aan het verminderen van stikstof. Daarom hebben we een groep onderzoeksbureaus (een zogeheten ‘kennisconsortium’) laten uitrekenen wat het verwachte effect is van de maatregelen in de BOS 2.0. Daarbij is ook gekeken naar het interactie-effect tussen maatregelen. Deze resultaten ondersteunen ons bij het maken van keuzes voor in te zetten maatregelen. 

Voor de sector landbouw heeft Brabant bijvoorbeeld ammoniakemissie-eisen opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarmee worden emissie-eisen gesteld aan veehouderijbedrijven, om zo de totale stikstofneerslag in Brabant te laten dalen. Veehouderijbedrijven kunnen kiezen hoe ze willen voldoen aan de ammoniakemissie-eisen. Dat kan door de toepassing van emissiearme huisvestingssystemen (zoals een luchtwasser), door het toepassen van voer- en managementmaatregelen, door te extensiveren, het houden van minder dieren, door een combinatie van maatregelen of door te stoppen met het houden van dieren.  

Voor de sector mobiliteit is een specifieke Brabantse maatregel dat het streekvervoer in 2030 emissieloos moet zijn. Voor de sector industrie is het verduurzamen van bedrijventerreinen, de zogenaamde ‘Grote Oogst’- maatregel, een specifieke Brabantse maatregel. 

Om de ambities voor stikstof uit het bestuursakkoord ‘Samen maken we Brabant’ te realiseren zijn extra maatregelen noodzakelijk. Zonder extra maatregelen gaat Brabant niet open voor extra economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Uit een eerste provinciale inventarisatie zijn 17 maatregelen geselecteerd die mogelijk kansrijk zijn. Hierbij is gekeken naar criteria als financierbaarheid, handhaafbaarheid en verwacht effect. Zoals ook in de BOS 2.0 staat, moeten deze maatregelen nog verder worden uitgewerkt voordat GS besluit deze maatregelen wel of niet in te zetten. Bij die uitwerking hoort ook een doorrekening op effect door onafhankelijke onderzoeksbureaus.  Dit geldt dus ook voor de voorgestelde maatregel over de milieuzone rond Natura 2000-gebieden.  

Deze maatregel behoort tot de ‘eventuele’ maatregelen om de stikstofneerslag verder te verminderen. Voordat GS besluit om deze maatregel wel of niet in te zetten, wordt deze maatregel eerst uitvoerig onderzocht en uitgewerkt.  Zo wordt de maatregel bijvoorbeeld doorgerekend op effect en bereik. En volgt er een zorgvuldig afwegingsproces, waarbij niet alleen het effect op het verminderen van stikstofneerslag wordt meegewogen, maar ook bijvoorbeeld het effect van de maatregel op de omgeving en inwoners. Op basis hiervan besluit GS of de maatregel wordt ingezet of niet. 

Op dit moment is een intrekkingsbeleid voor latente ruimte aangekondigd. Het beleid richt zich op het intrekken van latente ruimte van industrie en veehouderijen. Latente ruimte (ook wel ongebruikte ruimte), is de stikstofruimte die volgens de vergunning wel is toegestaan, maar niet wordt gebruikt. Met het intrekkingsbeleid willen we ervoor zorgen dat deze ruimte wordt ingezet, waardoor de stikstofemissie en –depositie niet verder toeneemt en daarmee de staat van de Brabantse natuur niet verder verslechtert. Dit aangekondigde beleid richt zich niet op het intrekken van stikstofruimte die gebruikt wordt. 

Op dit moment oordeelt de rechter dat de huidige maatregelen en hun effecten niet voldoende zijn om op gebiedsniveau verslechtering van natuur te kunnen uitsluiten (mede ook nav de natuurdoelanalyses). Dat betekent dat er meer maatregelen nodig zijn en dat dat maatregelen moeten zijn waarvan het effect op een Natura 2000-gebied (binnen een zekere bandbreedte) vooraf duidelijk moet zijn én dat het zeker is dat de maatregel ook uitgevoerd wordt.  

Het doel van monitoren is om te beoordelen of Brabant haar doelstellingen behaalt. We richten een monitoringssysteem in, waarin de uitvoering van maatregelen wordt geëvalueerd in relatie tot de emissiedoelen vanuit Brabantse bronnen en depositiedoelen per Natura 2000-gebied. 

Eventuele afwijkingen van de doelen worden gesignaleerd en verklaard. Voor de presentatie hiervan wordt een methode uitgewerkt. Zowel de positieve als negatieve aspecten worden behandeld om de geboekte resultaten zo objectief mogelijk te beoordelen. De uitkomst hiervan bepaalt of aanvullende maatregelen nodig zijn.  

Gebiedsgerichte maatregelen zijn een aanvulling op generieke maatregelen, die gericht worden ingezet om neerslag in een betreffend Natura 2000-gebied te verlagen. De herkomst van de neerslag kan per Natura 2000-gebied verschillen, waardoor er verschillende accenten zijn en gerichte maatregelen genomen kunnen worden. 

We richten ons in de BOS 2.0 primair op waar we zelf als provincie invloed op hebben: maatregelen om de Brabantse emissies te verminderen. We beschrijven ook de Rijksmaatregelen met verwacht effect in Brabant en we nemen verwachte ontwikkelingen uit het buitenland en andere provincies ook mee. Een stevige set aan rijksmaatregelen helpt de stikstof ook te verminderen in gebieden waar de Brabantse invloed klein is. We spreken het Rijk dan ook aan op het nemen van die landelijke maatregelen.  

Dit geldt ook voor Vlaanderen en andere landen als Duitsland en voor andere provincies. Vermindering van stikstof in Brabant heeft een positief effect op de natuur ‘daar' en minder stikstofuitstoot daar heeft positieve effecten op de Brabantse natuur.  

Ook in Vlaanderen, Duitsland en de andere provincies worden maatregelen genomen die leiden tot minder stikstofuitstoot. We voeren daar ook het gesprek over. 

Daarnaast hebben de Brabantse maatregelen ook effect in andere provincies en buiten de landsgrenzen. 

Voor elk stikstofgevoelig Natura 2000-gebied in Brabant is een stikstofdoel voor de neerslag voor 2030 bepaald; dit is een gemiddelde stikstofneerslag per Natura 2000-gebied (in mol per hectare per jaar). Deze doelen zijn een tussendoel voor wat nodig is om Brabant duurzaam open te houden voor vergunningverlening. Er is gekeken naar de juridische vereisten voor de doelen. Belangrijke vereisten zijn:  

  • De doelen moeten verslechtering van de bedreigde habitats tegengaan, maar alles onder KDW is niet noodzakelijk.  

  • De doelen zijn een tussendoel op weg naar een gunstige staat van instandhouding.  

  • De doelen moeten zorgen voor een structureel dalende lijn in stikstofneerslag  

  • De doelen moeten een doel voor neerslag zijn, omdat de drukfactor stikstof zo wordt gemeten in relatie tot de instandhoudingsdoelen  

  • Stel ambitieuze, maar wel realistische doelen, waarbij het aannemelijk is dat deze met vastgestelde maatregelen gerealiseerd worden.  

  • Stel hiervoor extra maatregelen op die het halen van de doelen aannemelijk maken en ook extra maatregelen naast de maatregelen uit de natuurdoelanalyses (NDA’s) uit 2023. 

De verwachting is dat we met het realiseren van deze doelen een belangrijke stap zetten om verslechtering van de kwalificerende habitattypes in de Natura 2000-gebieden tegengaan. Daardoor wordt het op termijn mogelijk om vergunningverlening weer op te starten. Bij het bepalen van de doelen hebben we er rekening mee gehouden, dat stikstof slechts één van de drukfactoren is, naast bijvoorbeeld hydrologische factoren.  

  

Nee. Bij de herijking van de huidige natuurdoelanalyses (NDA), die na de definitieve vaststelling van de BOS 2.0 wordt uitgevoerd, worden de stikstofreducerende maatregelen en de natuurhestelmaatregelen  door externe onderzoeksbureaus ecologisch getoetst. Op basis van de herijkte NDA’s kunnen de doelen mogelijk worden bijgesteld.  .  

Nee, dat is niet zo te stellen. De doelen in de BOS 2.0 zijn een onderbouwd indicatief tussendoel, die een belangrijke stap moeten zijn richting duurzame vergunningverlening. In hoeverre deze doelen – en de maatregelen om daar te komen – verslechtering uitsluiten, wordt nog onafhankelijk ecologisch getoetst bij de herijking van de natuurdoelanalyses (NDA's). Bij de herijking van de NDA’s wordt ook gekeken naar de voorgenomen natuurherstelmaatregelen en hydrologische maatregelen, die ook bijdragen aan een gunstige staat van de Natura 2000-gebieden. Op basis van het oordeel van de herijkte NDA’s kan het besluit genomen worden om (gefaseerd) vergunningverlening weer op gang te brengen.  

Zoals in de 95% versie van de BOS 2.0 staat, is het voornemen om voor de langere termijn (2040/2050) te gaan werken met doelsturing. Dat houdt in dat we (op bedrijfs- of sectorniveau) gaan werken met emissienormen waar de ondernemer zelf invulling aan kan geven. Dit beleid is momenteel nog in ontwikkeling en sluit aan op de landelijke ambities voor doelsturing.   

Deze lange termijn normen hebben als (wettelijk) doel ervoor te zorgen dat stikstof niet langer een drukfactor is voor een gunstige staat van instandhouding van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze wettelijke verplichting volgt uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurherstelverordening. 

Een belangrijke groep ondernemers in Nederland waar stikstofruimte voor nodig is, zijn de zogeheten PAS-melders. Dit zijn bijvoorbeeld ondernemers die onder het Programma aanpak stikstof (PAS) zonder vergunning -alleen met een PAS-melding- hun bedrijfsactiviteit konden uitvoeren. De uitspraak van de Raad van State in 2019 maakte dat deze ondernemers toch een vergunning nodig hebben. Alleen een PAS-melding was niet meer voldoende en de activiteiten werden met terugwerkende kracht illegaal verklaard. Nederland heeft ongeveer 2500 PAS-melders. In Brabant zijn nog 328 PAS-melders. Deze PAS-melders zijn nog niet gelegaliseerd.  De aanpak van PAS-melders is een verantwoordelijkheid van het Rijk, waarbij het Rijk de PAS-melders vraagt om ook het heft in eigen hand te nemen en initiatieven te ontplooien om te kunnen legaliseren met een faciliterende rol van het Rijk. Het Rijk heeft de ambitie om de PAS-melders te legaliseren wettelijk vastgelegd. De provincie is verantwoordelijk voor het beoordelen van de PAS-meldingen en voor het verlenen van de vergunningen. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag (en neemt besluiten) als het gaat om de PAS-melders waarvoor een handhavingsverzoek is gevraagd. 

Een belangrijk instrument om stikstofruimte te reguleren is het systeem van doelenbanken. De doelenbank is een registratiesysteem voor vrijgemaakte stikstofruimte. Deze stikstofbank kan, net als een ‘echte’ bank, ruimte uitgeven en opslaan. De bank kan gevuld worden met vrijgemaakte ruimte uit maatregelen. Het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) is een overkoepelend systeem waarin elke provincie gebruik kan maken. De provincie is zelf verantwoordelijk voor de vulling en uitgifte van stikstofruimte.  

Brabant heeft momenteel twee banken 1) Doelenbank voor infrastructurele projecten en 2) Doelenbank Logistiekpark Moerdijk. Momenteel is het niet mogelijk om nieuwe vulling in de bank te zetten. Eventuele vulling moet eerst getoetst worden aan het additionaliteitsvereiste en dat komt momenteel niet door de toets. Er zijn eerst extra maatregelen nodig voor de natuur, voordat we een stikstofbank eventueel kunnen vullen. 

De ambitie om de helft van het oppervlak in stikstofgevoelige Natura2000-gebieden onder de kritische waarde voor stikstofneerslag te krijgen is een stevige ambitie. Dit komt omdat een flink deel van de gebieden momenteel (fors) wordt overschreden en omdat we inderdaad slechts op een deel van de overbelasting direct invloed hebben. Toch vinden we het belangrijk om te werken aan een sterke, veerkrachtige natuur, zodat er weer meer ruimte komt voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Daar is een stevige stikstofvermindering voor nodig. Deze ambitie helpt een flinke stap te zetten. 

In de gebiedsaanpak kijken we welke maatregelen goede aanvullende maatregelen zijn op het slim inzetten van algemene maatregelen, die het meest stikstofeffect hebben in dat N2000-gebied, specifiek gericht op dat gebied dus. De herkomst van stikstofneerslag kan per N2000-gebied verschillen, waardoor er verschillende accenten en gerichte maatregelen genomen kunnen worden.  

In de gebiedsaanpak stikstof stellen we kaders en werken we een analyse en werkproces uit, op basis waarvan gerichte maatregelen genomen kunnen worden. Het goed beschrijven, inpassen en uitvoeren van deze maatregelen doen we samen met onze gebiedspartners. Dat kan worden ingevuld langs 3 lijnen: via de gebiedsprocessen, vanuit de provincie voor 1 gebied en via pilots en faciliteren van proefprojecten. 

Bij het berekenen en modelleren worden allerlei data uit verschillende bronnen gebruikt. Niet alleen van het RIVM, maar ook van bijvoorbeeld het KNMI Koninklijk Meteorologisch Instituut, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS Centraal Bureau voor de Statistiek), Wageningen Universiteit (WUR Wageningen University & Research), het Planbureau voor de leefomgeving (PBL Planbureau voor de Leefomgeving) en TNO. Denk daarbij aan gegevens over de weersomstandigheden en landgebruik, de hoeveelheid auto’s, de uitstoot van stoffen per auto en gegevens over het aantal kilometers asfalt in Nederland. Het rekenmodel berekent met deze gegevens de concentraties en depositie in Nederland. 

De metingen die worden gedaan via de meetnetten worden gebruikt om te controleren of de berekeningen kloppen en om zo nodig correcties uit te voeren op de berekeningen. 

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) monitort de hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden in de lucht (concentratie) en de hoeveelheid van deze stoffen die op de grond terechtkomt (depositie). Dit doet het RIVM door de resultaten van metingen en modelberekeningen te combineren. Daarvoor zijn in heel Nederland meetpunten ingericht. Nederland heeft het grootste meetnetwerk voor luchtverontreiniging van Europa. Zo wordt in Nederland bijvoorbeeld op ruim 300 locaties de ammoniakconcentratie in natuurgebieden gemeten. 

In 2020 boog een adviescollege, onder leiding van prof. Dr. L. Hordijk, zich over welke verbeteringen mogelijk zijn bij het meten en berekenen van stikstof. Het Adviescollege geeft in haar adviezen ‘Niet uit de lucht gegrepen’ (maart 2020) en ‘Meer meten, robuuster rekenen’ (juni 2020) aan dat de gebruikte data, methoden en modellen van de onderzoekers voldoende tot goed zijn. De huidige wetenschappelijke aanpak voor het meten en berekenen van stikstofneerslag is geschikt. 

Het Adviescollege had wel een aantal aanbevelingen, waaronder het uitbreiden van het aantal metingen en meetpunten. Dat is inmiddels ook gebeurd. Een andere aanbeveling, om een maximale rekenafstand voor alle typen emissiebronnen te hanteren, is ook ingevoerd. Nu is de maximale rekenafstand voor stikstofdepositie 25 kilometer. Het rekeninstrument AERIUS is in januari 2022 hierop aangepast. 

Het is niet mogelijk om overal in Nederland te meten. Dat kost te veel geld en is praktisch onuitvoerbaar. Om toch een landelijk dekkend beeld te geven, en om trends en toekomstverwachtingen te kunnen maken, werkt het RIVM met rekenmodellen. Computers voeren berekeningen uit op basis van modellen. Met die resultaten ontstaat er wel een beeld voor heel Nederland. Die rekenmodellen gebruikt het RIVM ook om te berekenen hoe de concentratie en depositie van stikstof zich in de toekomst kan ontwikkelen. 

Cookie-instellingen